Mijn dochter wijst zich een breuk, bij wijze van spreken. Dat begon toen ze ongeveer een jaar oud was. Ik vond het vooral heel schattig, maar besefte nog niet dat alle kindjes dit op een gegeven moment doen en dat dit essentieel is voor hun spraak- en taalontwikkeling.
Kinderen nodigen je uit om naar iets te kijken wat zij zien door ernaar te wijzen. Vervolgens kun jij vertellen hoe het voorwerp heet dat ze aanwijzen en dat kunnen zij dan weer herhalen.
Ik had die didactische mogelijkheid niet gelijk door en ben er ook wel de mist mee ingegaan.Volgens mijn dochter heten schoenen nu ‘deze’ doordat ik op haar wijzen reageerde met “wil je deze aan?”. Wat beter is, is om de schoenen te beschrijven. “Wil je de rode schoentjes aan?”, bijvoorbeeld. Gelukkig deed ik dat automatisch natuurlijk meestal wel. Het zou een erg beperkt wereldbeeld scheppen als alles ‘deze’ en ‘die’ zou heten.
Er zijn een paar dingen die je kan doen om het wijzen te stimuleren, om het later weer af te mogen leren, en zo dus de spraak- en taalontwikkeling te stimuleren. Allereerst geldt, hoe enthousiaster je reageert als je kind iets aanwijst, hoe meer hij dat zal doen.
Stel vragen als je kind iets aanwijst. Welk geluid maakt de auto? “Broem”. En als de auto iets verder weg is, “Waar is de auto nu?”
Wat ik heel leuk vind is om aanwijsspelletjes te doen met haar. Lichaamsdelen aanwijzen is favoriet op het moment. Het liedje ‘Hoofd, schouders, knie en teen’ vindt ze dan ook ge-wel-dig. Ik laat haar haar eigen mond, neus, ogen en oren aanwijzen en laat haar het dan bij mij doen. Als ze bij de neus is, verras ik haar door “tuut”te zeggen. Dat vindt ze heel grappig. Elke keer doen we er wat bij. Wangen, voorhoofd, haren. Sommige dingen kan ze echt al goed zeggen.
Iets anders dat leuk is om te doen en het aanwijzen te stimuleren, is bellen blazen.Veel kinderen proberen de bubbels aan te raken en ze zo te laten knappen. Vertel wat er gebeurt met de bubbels. “Oh, oh, weg! De bel is geknapt”.
Ik heb het idee dat het mijn dochter een gevoel van veiligheid geeft dat ze de dingen kan benoemen. Als ze met een vreemde wordt geconfronteerd, wijst ze ook direct naar mij en zegt “mama”. (Dat je het maar weet!) En in de richting van papa wordt ook gewezen en hij wordt ook genoemd. Dan raadt ze soms zomaar wat, want geen idee waar papa op dat moment is. “Papa is thuis”, zeg ik dan. Die vreemde mag inderdaad best weten dat er een papa is. En die is heel groot en sterk!